Ze werkte van 1998 tot 2014 bij Woord en Daad, waarvan ze de laatste jaren lid was van de raad van bestuur. Dicky Nieuwenhuis is tegenwoordig directeur van stichting SeeYou en heeft vele jaren ervaring in de ontwikkelingssector. Hoe zag Woord en Daad er 25 jaar geleden eigenlijk uit en welke ontmoeting uit die 16 jaar is haar altijd bijgebleven? In gesprek met Dicky Nieuwenhuis.
Hoe kwam u eigenlijk terecht bij Woord en Daad?
‘Mijn allereerste kennismaking met Woord en Daad is er één die velen met mij delen: we hadden thuis een sponsorkind. De foto van Joël Gonzales uit de Filipijnen had een vast plekje op onze koelkast. Hij was net zo oud als mijn tweelingzus en ik en we voelden ons heel betrokken op zijn leven. Ik blijf sponsoring een prachtig concept vinden, omdat het juist ook voor kinderen in een gezin betrokkenheid geeft op iemand heel ver weg.
Na de middelbare school ging ik journalistiek studeren en deed een master in politicologie. Toen ik aan het afstuderen was solliciteerde ik bij Woord en Daad, voor een functie die je nu niet zo snel meer tegenkomt: ik werd voorlichter, communicatie-expert én subsidie-adviseur in één, en dat voor twee dagen per week. Woord en Daad was toen (in 1998, red) nog veel kleiner: er werkten slechts 9 mensen.’
Dat is inmiddels 25 jaar geleden… Wat is er allemaal veranderd?
‘Woord en Daad, maar eigenlijk de ontwikkelingssector in het algemeen, is ontzettend gegroeid. Maar ik denk ook dat we tegenwoordig in een veel complexere wereld opereren. We zien vele crises in verschillende landen, de klimaatproblematiek neemt toe en het maatschappelijk middenveld staat onder druk. We zien dat, mede door die complexiteit, de rol van ngo’s uit het westen verandert. Zuidelijke organisaties (organisaties in de landen waar Woord en Daad werkt, red) zijn steeds sterker en nemen ook vaker de leiding. Dit mag nog veel meer van mij! Het is één van mijn grote kritiekpunten op de sector en ik vind dat Woord en Daad hier heel goede stappen in zet. Niet alleen recent, het gedachtegoed dat zuidelijke organisaties een leidende rol kunnen én moeten hebben leeft al heel lang bij Woord en Daad. Zo herinner ik me de beleidsconferentie in 2009 in Nairobi, Kenia, waar het concept is ontstaan dat zuidelijke organisaties gingen werken in allianties. Die conferentie is ook heel bepalend geweest voor mijn beelden over zuidelijk leiderschap, omdat we daar echt hebben nagedacht hoe zuidelijke organisaties meer ruimte konden krijgen en pakken. Dit gedachtegoed wordt in de sector breed gedragen, maar helaas nog niet altijd goed uitgevoerd. Ik zie nog te veel dat noordelijke organisaties concurreren met zuidelijke organisaties. Dat is volgens mij echt niet de bedoeling.’
U sprak net over de beleidsconferentie. Kunt u één andere ontmoeting noemen die indruk op u heeft gemaakt?
‘Eén voorbeeld noemen is lastig, het zijn er in die jaren veel geweest. Maar als ik er toch één moet noemen: ik was ooit samen met Rina (Molenaar, huidig directeur bestuurder, red) op bezoek in Khulna, Bangladesh. We gingen met een boot naar een eiland waar onze partner CSS werkte. Dit eiland fungeerde als bordeel: er werkten heel veel vrouwen en meisjes. Onze partner CSS had daar een programma rondom het voorkomen en bestrijden van HIV Aids. Het doel was eigenlijk om vrouwen daar weg te halen, maar omdat er een commune was gegroeid die daar al jaren was, bleek dat ontzettend lastig. We spraken er twee vrouwen. Eén van hen was drie jaar toen ze op het eiland terecht kwam en moest vanaf haar 11e in de seksindustrie aan het werk. Ik vond dat ontzettend aangrijpend om te horen, mijn dochter Dore was toen drie jaar oud. Er zit zo’n mensonwaardige kant aan armoede, en die keken we daar recht in de ogen. Soms kan er een beetje ‘makkelijk’ worden gedaan over armoede, zo van: ‘Als mensen niet beter weten, is het dan zo erg?’ In Kuhlna zag ik hoe hartverscheurend armoede kan zijn.
Tegelijkertijd is dit een verhaal van hoop, want één van de vrouwen die Rina en ik spraken is inmiddels verpleegkundige bij CSS. Zij is ontsnapt aan de wanhoop en destructie van dat eiland. Alleen dit verhaal heeft wel een keerzijde: de andere vrouw is nooit van het eiland afgekomen. Zij was zo beschadigd dat ze in de situatie gevangen is gebleven. Dat is de tragiek van het leven en van dit werk: niet alle verhalen eindigen hoopvol. Maar juist ook voor de vrouwen die daar gevangen blijven is het zo belangrijk dat CSS er komt. Om hen te zien, als mens.
En als ik dan toch nog één ontmoeting mag noemen: toen ik op een dorpsschool, zo’n honderd kilometer van de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba, was, werd ik uitgenodigd in een klaslokaal. Er was in die klas een jongen die graag een gedicht wilde voordragen. Hij deed dit in het Amhaars, dus ik verstond het niet. Maar ik zag dat het recht uit zijn hart kwam en dat het veel emoties bij hem los maakte: de tranen stroomde over zijn wangen. Ik vroeg, enigszins verbouwereerd, aan de collega’s van de partnerorganisatie wat dit gedicht betekende. Zij vertelden mij dat het ging over zijn thuissituatie, het gevecht met armoede in zijn familie en zijn dorp. Ook kinderen, hoe jong ze ook zijn, voelen de impact van armoede. We mogen nooit denken dat het voor hen wel normaal zal zijn. We kunnen niet voor een ander voelen.’
U bent sinds 2017 directeur van SeeYou. Zijn er veel raakvlakken met Woord en Daad? En zijn er verschillen?
‘We zitten natuurlijk in hetzelfde werkveld. Dus ja er zijn veel raakvlakken, bijvoorbeeld in de manier van werken. We werken ook samen op projectbasis, bijvoorbeeld in Ethiopië. Een groot verschil is de doelgroep waar we voor werken: SeeYou richt zich op mensen met een beperking. Het bereiken van mensen met een beperking is in veel landen waar wij werken heel uitdagend. Vanwege stigma’s worden ze vaak weggestopt. Daarom duurt het vaak veel langer voor we mensen gemobiliseerd hebben en kost het ook meer. Daarnaast zie je een verschil in partners: Woord en Daad heeft veel sterke partners, die al jaren aanwezig zijn en een sterk netwerk hebben. Partners die werken voor mensen met een beperking, hebben vaak ook mensen met een beperking in dienst (wat wij ontzettend toejuichen). Deze mensen hebben vaak weinig opleidingskansen gekregen en dat heeft impact op de inzetbaarheid en capaciteit. Daarom is werken vanuit gelijkwaardigheid, wat ik ontzettend belangrijk vind, met deze partners soms wel uitdagend.
Als organisaties hebben we elkaar nodig, ieder met onze eigen expertise. Ik zie dat er heel veel wordt geleerd in onze sector, dat is mooi. We zoeken elkaar vaker op en ik denk dat dat belangrijk is. Zo kunnen we meer mensen op de juiste manier bereiken.’
Heeft u in de jaren dat u in de ontwikkelingssamenwerking werkt ook dingen gezien die niet lukten of mis gingen?
‘We kennen allemaal de klassieke voorbeelden van mensen die graag een waterput in een dorp wilden neerzetten, maar dat deze na een jaar helemaal niet meer werkte. De vraag was of hij ooit gewerkt had, een dergelijke ingreep moet altijd vanuit de behoefte van de bevolking komen en ook georganiseerd worden op een manier die in het dorp past. Maar er zijn ook ingewikkeldere dingen: ik kan me het verhaal herinneren dat op een school in Colombia een drugsbende werd gevormd. Deze jongens komen allemaal uit een omgeving waar het dealen van drugs de normaalste zaak van de wereld is. Hoe zorg je ervoor dat zij niet alleen uit die omgeving komen, maar de omgeving ook uit hen? Of neem een land als Haïti: het lijkt ieder jaar dramatischer te worden. Tegelijkertijd vind ik het heel goed dat bijvoorbeeld Woord en Daad daar nog steeds blijft en werkt. Net als CSS op dat eiland in Kuhlna: soms zie je weinig vooruitgang, maar je aanwezigheid kan op individueel niveau toch verschil maken.’
Onze slogan voor deze jubileumserie is: Een wereld gewonnen, een wereld te gaan. Welke wereld is er nog te gaan, volgens u?
‘Dat is voor mij het bereiken van de meest kwetsbaren. Voor kinderen en volwassenen met een beperking bijvoorbeeld is er bijna niets: geen zorg, basisvoorzieningen, onderwijs… Zelfs acceptatie is nog ver te zoeken. In fragiele landen, we noemden net Haïti maar denk ook aan het noorden van Ethiopië of Soedan, moeten deze mensen altijd het onderspit delven. Het is ook de groep die als eerst buiten beeld raakt. Ze blijven achter als de rest vlucht en worden zelden bereikt met een noodhulpinterventie. Ik denk dat het onze opdracht is om ook deze groep op te zoeken, ook al kost dat vaak veel meer moeite.’
En als u moet kiezen tussen de twee: is er vooral een wereld gewonnen of nog een wereld te gaan?
‘Dan kies ik toch echt voor een wereld gewonnen. Ontwikkelingsorganisaties, waaronder Woord en Daad, hebben enorm veel verschil gemaakt voor heel veel kinderen en mensen op heel concreet niveau, daar heb ik zelf veel van gezien. Ik zie mezelf nog lopen in Dessie, Ethiopië, met een jongetje in een keurig schooluniform die me zijn huis liet zien. Het bleek een lemen hut te zijn, binnen lag in het donker een oude vrouw op bed. Deze vrouw was zijn verzorger, die hem van straat had meegenomen. Hij had geen ouders of familie meer. Maar nu ging hij wel iedere dag naar school en kreeg zo een nieuw perspectief mee.
Het Afrika Studie Centrum heeft in verschillende studies laten zien dat ontwikkelingsorganisaties door middel van onderwijs veel verschil hebben gemaakt in landen in Afrika in de afgelopen decennia. Feitelijk gezien (kijkend naar onderwijs, toegang tot gezondheidszorg en de opkomst van democratieën) gaat het in veel landen een stuk beter dan 50 jaar geleden. Tegelijkertijd zien we de crises die landen in hun greep kunnen houden, denk aan het recente nieuws uit Soedan. Dus ondanks de wereld die er gewonnen is, ligt er nog steeds de opdracht om door te gaan.’