Dit is een artikel uit Werelddelen (december 2020).
Interview met scheidend voorzitter ds. C. Westerink
In 2009 trad ds. C. Westerink aan als voorzitter van – destijds nog – het bestuur van Woord en Daad. Inmiddels zitten zijn drie termijnen als voorzitter van de raad van toezicht er bijna op, dus neemt hij binnenkort afscheid. We zochten ds. Westerink op en vroegen hem naar zijn ervaringen. ‘Juist in moeilijke omstandigheden kunnen we laten zien dat we niet komen in de naam van een karige God.’
‘Ik ben erg dankbaar voor de rol die ik als voorzitter mocht vervullen, maar toezicht houden is nadrukkelijk een proces dat je samen doet – vanuit de in de raad bij elkaar komende competenties. Wat het besturen van een dergelijke organisatie vergt van het bestuur en de toezichthouders is zeker lastiger gebleken dan ik vooraf dacht. Het is en blijft complex, maar ook heel boeiend.’
Vanuit welke overtuiging heeft u dit werk gedaan?
Ik heb altijd de behoefte gehad om breder te kijken dan naar alleen wat er in de gemeente speelde. Op verschillende plekken heb ik bestuurlijke ervaring opgedaan. Dat bestuurlijk leidinggeven, daar geniet ik wel een beetje van. Woord en Daad kwam destijds naar me toe als een roeping.
Kunt u iets zeggen over de Bijbelse opdracht om naar de armsten om te zien?
Over de welbekende tekst: ‘Laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs’ heb ik wel eens kritische vragen gehad. Doen we zonder onderscheid wel? Iemand zei ooit tegen me dat in deze tekst de streep vooral onder het ‘allen’ moet staan. Het gaat niet om gelovigen in een uitzonderingspositie. Daar kan ik me in vinden.
Ook in het Oude Testament en andere delen van het Nieuwe Testament worden we opgeroepen om oog te hebben voor elkaar. Treffend vind ik ook dat Johannes in zijn eerste brief de gemeente op het hart drukt verband te leggen tussen de nood die er is en de middelen die zij hebben. Als je dat niet doet, schrijft Johannes, hoe blijft de liefde Gods in ons?
In dit licht vind ik het mooi dat Woord en Daad echt een achterbanorganisatie is. Als je het vanuit de geestelijke kant van het werk ziet, namelijk iets zichtbaar te maken van het komend Koninkrijk, dan is het nodig dat het werk door gebed gedragen wordt.
Wat is wat u betreft de juiste verhouding tussen Woord en daad?
Ik vind het belangrijk dat we ons er nadrukkelijk van bewust zijn dat het Woord altijd voorop staat. Daarom werken we waar mogelijk samen met christelijke partnerorganisaties – opdat zij in de nood waarin zij staan, ook met het Woord kunnen staan. Daarna mag de daad het Woord onderstrepen. Dat is wel de Bijbelse volgorde; anders spreken onze daden onvoldoende. ‘Opdat zij door uw heilige wandel gewonnen worden…’
Wat kunnen we leren van medegelovigen wereldwijd?
Ontmoetingen met christenen in onze projectlanden heb ik vaak ervaren als een kritische spiegel: zijn we in onze comfortabele levens geen tamme christenen geworden? Soms vraag ik me af wat er hier van het geloof overblijft als er eens écht in geblazen wordt. Toen ik in de Filipijnen was kort na de orkaan – hoe fundamenteel het leven dan bedreigd is… Vaak zijn christenen in deze landen ervan doordrongen dat ze éérst het Koninkrijk moeten zoeken. En tot hun verwondering ontdekken ze dan dat de Heere ook voor het dagelijks leven zorgt.
Ik denk aan een indrukwekkende ervaring in Haïti, een jaar na de grote aardbeving. Overal was het nog een puinhoop, de armoede sloeg je van alle kanten tegemoet. Op zondagmorgen kwamen uit alle mogelijke hoeken van Port-au-Prince prachtig geklede mensen om naar de kerkdienst gaan. Het beste wat mensen in huis hebben komt op zondag tevoorschijn, omdat ze naar het huis van de Heere gaan. Als mensen zo vol zijn van het werk van God laat ik het graag aan de Heilige Geest over om het verder op zijn plek te brengen, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Denkt u dat kerken in Nederland voldoende van de nood wereldwijd doordrongen zijn?
De achterban van Woord en Daad is een bewijs dat christelijke kringen oog hebben voor noden elders op de wereld. Anderzijds: als het beste niet goed genoeg is, is er nog wel een wereld te winnen. De nood wereldwijd moet in de gemeente en in de prediking een plek vinden, zonder tot activisme te vervallen. Binnen de kerk kun je mensen bij uitstek helpen het verband te zien tussen de nood die er is en de hulp die ze kunnen bieden. Dat is een onderdeel van het leven met God, van het leesbare brieven zijn.
Welke herinneringen blijven u bij?
In Haïti, waar ik projecten had bezocht, zag ik een kind in het water van de goot spelen met een plastic fles. Wij wasten onze handen stuk omdat er cholera was. Het schoot door me heen: dat kind kan er morgen niet meer zijn, als het vandaag zijn duim in zijn mond steekt. Ergens anders ontmoetten we jonge meiden die in intense duisternis in een bordeel werkten. In een dergelijke setting iets van de nood te lenigen, in het licht van het Evangelie, dat is aangrijpend en bemoedigend tegelijk. Juist daar kunnen we laten zien dat we niet komen in de naam van een karige God, maar namens een God die over alles te beschikken heeft en van Wie ook alles te verwachten valt.
Wilt u iets zeggen tegen de achterban van Woord en Daad?
Ik ben wel eens heel erg geraakt door een regel uit wat weliswaar geen psalm is, maar wel een mooi lied, ‘Roept uit aan alle stranden’: ‘Dat al wat arm is wete dat daar een Heiland is’. Dat mag je wel opschrijven als de wens en bede van de scheidend voorzitter van de raad van toezicht.
Tekst: Marlies Moret-Verwoerd, hoofdredacteur