Arthur Hegger, zoon van oprichter Woord en Daad
‘Ga lekker zitten en neem alvast een koekje.’ Wie de Utrechtse jaren ’30-woning van Arthur Hegger en zijn vrouw Mieke binnenstapt, kan niet anders dan zich welkom voelen. Gastvrijheid werd Arthur dan ook van jongs af bijgebracht. In de villa van Arthurs ouders, dominee en mevrouw Hegger, vonden mensen van over de hele wereld tijdelijk een thuis. Die internationale gerichtheid speelde een rol bij de oprichting van Woord en Daad.
Als we Arthur vragen om te vertellen over zijn herinneringen aan de beginjaren van Woord en Daad, zijn we meteen hartelijk welkom. ‘Wat een grappig idee om terug te kijken op die begintijd door de ogen van de kinderen van de oprichters,’ schrijft hij, ‘ik werk er graag aan mee.’ Zijn vader, dominee H.J. Hegger, stond aan de wieg van Woord en Daad. Dominee Hegger was een markante man, die zich keerde tegen autoriteit en die niet gemakkelijk in hokjes paste, maar tegelijk leefde vanuit ‘een diep besef van eigen kleinheid’.
Openstaan voor anderen
Volgens zijn zoon Arthur (1953), inmiddels gepensioneerd psycholoog, heeft dat veel invloed gehad op hemzelf en zijn broers en zussen. ‘Het anders durven zijn, door je bubbel heen proberen te kijken, je laten openbreken door anderen. Dat hebben we wel meegekregen. Het heeft mij ook gevormd in hoe ik in mijn werk sta. Ik wil mijn vak goed kennen, maar tegelijk openstaan voor mensen die onrecht wordt aangedaan. Het was een motief bij de oprichting van Eleos, waarbij ik betrokken was: ik vond dat gereformeerden – én hun religie – in de ggz geen plaats kregen. Tegenwoordig ben ik veel in contact met vluchtelingen, daar leer ik ook van. Het geeft me nog meer besef van wat mensen meemaken vanuit een andere cultuur, hoe vervreemd zij zich kunnen voelen.’
Een plek om te wonen
Als de koffie op tafel staat, gaat Arthur verder: ‘Ken je de geschiedenis van mijn vader? Hij was rooms-katholiek priester, uitgezonden naar Brazilië. Op enig moment kon hij het niet meer vinden met de rooms-katholieke kerk, vooral met de manier waarop zaken van bovenaf werden opgelegd. Daarom brak hij, na een intense worsteling, met deze kerk [hoe hij daarna bij het protestantisme terechtkwam, beschreef ds. Hegger in zijn boek Mijn weg naar het Licht; red.]. Vanaf de jaren ’60 kwam er in de hele wereld een verandering tot stand en traden veel meer priesters uit. Zij ondervonden dezelfde moeilijkheden als mijn vader: ze werden verstoten, hadden geen inkomen en zochten naar een plek om te wonen. De Wartburg is in die jaren ontstaan, een toevluchtsoord, waar ex-priesters vanuit de hele wereld naartoe kwamen. Mijn vader reisde op zijn beurt de hele wereld af om voormalig priesters te bezoeken en te ondersteunen.’
Land van honger
‘Vanuit In de Rechte Straat had mijn vader ook contacten in India. Daar kwam hij in aanraking met armoede, wat veel indruk op hem maakte. Mijn vader begon er in Nederland over te vertellen. Bij één van die lezingen was meneer ’t Lam aanwezig, die in actie kwam – wat korte tijd later leidde tot de oprichting van Woord en Daad.
In India, waar mijn vader vaak kwam, was ook het eerste project van Woord en Daad. In zijn boek India, land van tranen beschrijft mijn vader vanuit welk gevoel hij het land bezocht. Heel opvallend vind ik dat hij schrijft dat hij als christen ‘schuldig’ is. Hij noemt daarbij westerse economieën die India als afzetgebied hebben gebruikt voor de industrialisatie, waardoor in de jaren voor 1900 vele miljoenen Indiërs hun werk verloren en uiteindelijk stierven van ellende. Mijn vader kwam daar dus niet om goed te doen, maar als iemand die een besef had van een historische schuld. Vanuit dezelfde notie dat we de last van de geschiedenis meedragen kwam hij ook – toen al – tot de conclusie dat we als Nederlanders schuld moeten belijden over ons verleden in de slavenhandel. Ik denk dat dit voor hem ook verweven was met zijn persoonlijke geschiedenis, waarin hij zelf gebroken had met een macht die onderdrukte en oplegde, en bevrijding had gevonden.’
‘Je kunt niet geloven en tegelijk je broeder of zuster gebrek laten lijden’, zei uw vader eens in een interview. Was dat tekenend voor hem?
Ja, dat is hij ten voeten uit. In 1992 ben ik eens met hem naar Spanje geweest, daar verbleven we in jeugdherbergen. Hij was toen 76 jaar. Dat deed hij vanuit diezelfde gedachte: niet in overvloed leven als je anderen gebrek ziet lijden. Het Woord en de daad hoorden in zijn leven echt bij elkaar. Hij leefde vanuit een diep, bevrijdend besef dat het leven in Christus zijn ego relativeerde. Ik heb vanmorgen nog in een gebed zitten lezen dat mijn vader uitgeschreven had: “Volgende week moet ik naar India, een land van ellende en honger. Waarom stond míjn wieg – hoewel die wieg er in dat geval wellicht niet geweest zou zijn – niet in zulke gebieden?”’
Wat gaf hij mee aan u als kinderen?
Centraal stond dat we zelf onze keuzes moesten leren maken in het leven. Sta achter je manier van leven, gaf hij ons mee. Daarnaast was gastvrijheid voor ons heel belangrijk, dat je zelf wat moest inschikken voor een ander. Mijn zus Loes heeft in haar boek Villa de Wartburg op een mooie manier beschreven hoe het er daar aan toe ging. Mensen woonden soms letterlijk bij ons in de woonkamer. Er was veel vrolijkheid, hartelijkheid en levensblijheid. Daar zat ook een andere kant aan, want het zorgen voor anderen kostte mijn ouders ook wel veel. Maar ze vertelden ook voortdurend dat ze hun werk voor de Heere deden. Mijn vader was een man van de geest, een echte denker, maar hij maakte de zorg voor de ander heel concreet. Op zo’n zelfde manier heeft hij armoedeproblematiek in reformatorisch Nederland voor het voetlicht gebracht.’
Dit is een artikel uit Werelddelen (september 2023). Tekst: Marlies Moret-Verwoerd