Is het u wel eens opgevallen hoe zelden ontwikkelingsprogramma’s zich richten op de oudere medemens? Het wemelt van de organisaties die zich sterk maken voor kinderen. Unicef, Save the Children, Children International, War Child, World of Children. Een kleine greep. Met kinderen vergeleken komen bejaarden er wereldwijd bekaaid vanaf.

Help een kind naar school. Gun een kind zijn dagelijks brood. Dat zijn slogans waarmee je als organisatie giften binnen harkt. Zeker als ze vergezeld gaan van peutergrote foto’s.
Kinderen ontroeren. Naar kinderen kijken maakt blij. Hoe anders is dat bij oudere mensen met al hun vouwen en rimpels, met hun huid als een maanlandschap en toegeknepen ogen die vol water staan. Ze doen maar denken aan het eigen verval. Wie zit daarop te wachten? Hulp aan ouderen? Dat kun je wel vergeten. En toch.

De Ethiopische Beshatu Shagulie heeft haar leven lang gewerkt. Opgegroeid in de plaats Dembi-Dollo. Jong weduwe geworden. In haar eentje twee dochters en twee zonen grootgebracht. Nooit hertrouwd uit angst dat de kinderen daaronder zouden lijden. En nu is ze tachtig. Ongelooflijk dat ze hier die leeftijd heeft bereikt.

Ze zit op een stoel in de zon, haar ogen gesloten. Daar heeft haar jongste zoon haar vanochtend neergezet. Hij weet hoe graag ze zich koestert in warmte en licht. Lopen kan ze niet meer. Een groet ontgaat haar. Haar wereld wordt steeds kleiner sinds ze zo slecht hoort.
Een buurtcomité van ouderen heeft haar aangewezen als de vrouw die enige bijstand het best kan gebruiken. Veel heeft ze niet nodig. Haar zoon zorgt voor het dagelijkse voedsel, zolang hij dagloner is, maar dat is hij niet altijd.

En ze heeft toch ook zeep nodig, een deken, één nieuwe jurk per jaar. Ze is blij met het bescheiden bedrag dat ze maandelijks krijgt van de nonnen van de orde Dochters van Liefdadigheid, gefinancierd door de Nederlandse Stichting Oud in Afrika. ‘Ouderdom is geen zegen’, zegt Beshatu, ‘als je met alles geholpen moet worden. Ik voeg me naar de wil van God, hoe ondoorgrondelijk die ook is. Ik prijs me gelukkig dat Hij mij niet vergeten is.’

Tekst: Dick Wittenberg
Beeld: Jan Banning